Wenzel Thomas Matiegka was een componist, geboren in de stad Choceň in een uithoek van de staat Bohemen. Hij studeerde bij Abbe Gelinek en werd bekwaam op de piano terwijl hij rechten studeerde aan de Universiteit van Praag. Nadat ze op dat gebied had gewerkt, verhuisde Matiegka in de eerste jaren van de 19e eeuw naar Wenen. Daar werd hij al snel erkend als gitarist, componist en docent. Zijn acceptatie in de muzikale kringen van Wenen bleek duidelijk uit degenen aan wie hij verschillende van zijn werken opdroeg. Schubert voegde zelfs een cellopartij toe aan zijn Notturno, op. 21 voor graaf Esterhazy, een cellist aan wie Matiegka's originele muziek was opgedragen. Het werk werd jarenlang aan Schubert toegeschreven. Matiegka trouwde en bekleedde tot aan zijn dood de functie van kapelmeester. Hij liet zijn vrouw en kinderen achter, die geen van allen een muzikale carrière begonnen. Zijn oeuvre, zoals het tot op de dag van vandaag bekend is, omvat 33 gitaarwerken en een tiental liturgische werken voor klein orkest, zang en orgel.