in e mineur, op. 85, in 1919. Zijn laatste opmerkelijke werk, het wordt beschouwd als een hoeksteen van het cellorepertoire. Op het moment dat het werd gecomponeerd, had Elgar de gunst bij het concertbezoekers al verloren, en de rampzalige van het concert hielp niet (het orkest was van de nodige repetitietijd beroofd). Pas in de jaren zestig werd het stuk door een opname van Jacqueline du Préimmens populair. In tegenstelling tot zijn dramatische Vioolconcert is het Celloconcert grotendeels een contemplatief stuk. De partituur vraagt om solo cello, 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten in A, 2 fagotten, 4 hoorns in F, 2 trompetten in C, 3 trombones, tuba, pauken en strijkers.
in e mineur, op. 85, in 1919. Zijn laatste opmerkelijke werk, het wordt beschouwd als een hoeksteen van het cellorepertoire. Op het moment dat het werd gecomponeerd, had Elgar de gunst bij het concertbezoekers al verloren, en de rampzalige van het concert hielp niet (het orkest was van de nodige repetitietijd beroofd). Pas in de jaren zestig werd het stuk door een opname van Jacqueline du Préimmens populair. In tegenstelling tot zijn dramatische Vioolconcert is het Celloconcert grotendeels een contemplatief stuk. De partituur vraagt om solo cello, 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten in A, 2 fagotten, 4 hoorns in F, 2 trompetten in C, 3 trombones, tuba, pauken en strijkers.