De Symfonie nr. 8 in G majeur, op. 88, B. 163 werd in 1889 gecomponeerd door Antonin Dvořák en ging in 1890 in première onder leiding van zijn eigen baton. Het werk, opgedragen aan de Behemian Academie voor Wetenschap, Literatuur en Kunst, werd opgevat als een lyrisch, intiemer stuk dan de vorige stormachtige romantische Symfonie nr. 7, geïnspireerd door Boheemse volksbronnen. De piccolo en corn anglais worden in het hele stuk nauwelijks gebruikt en krijgen elk één eenzame, hoewel belangrijke, melodie. Een typisch optreden duurt ongeveer 36 minuten, waardoor het een van Dvořáks kortere symfonieën is, hoewel het nog steeds als een belangrijke prestatie wordt beschouwd, samen met de 7e en 9e symfonie en de Symfonische Variaties.