Antonín Dvořák componeerde zijn tweede pianokwintet, Op. 81, tussen augustus en oktober 1887. Het jaar daarop ging de première in Praag. Het werk, waarin piano, twee violen, altviool en cello nodig zijn, wordt erkend als een van de meesterwerken in deze vorm, samen met die van Schubert, Schumann, Brahms en Sjostakovitsj. Er wordt soms naar verwezen met het inschrijvingsnummer in de Burghauser, B.155. Een standaardweergave duurt ongeveer 40 minuten.